Pasen: het verhaal van opstanding

Pasen is het verhaal van opstanding. Van een nieuw begin. Voor mensen en voor God. Hieronder delen vier mensen hun eigen opstandingsverhaal. “Toen stond ik op. Zo heb ik dat echt gevoeld. Ik was er weer, goddank. Alive and kicking. Opgestaan, zo ongeveer uit het graf. Om na dit lijden het wonder van het leven weer te omarmen.”


“Al het vallen is gelaagd en het opstaan ook. Het gebeurt in stukjes.”

De komst van de tweede legde een behoorlijke druk op onze relatie. Tien jaar waren we inmiddels samen. Vijf getrouwd. Het gezinsleven, alle prikkels, het gebrek aan energie en slaap, op een gegeven moment ging het niet meer. Ik trok het niet. Zij ook niet. Onze relatie barstte uit elkaar.

Zo had ik het me niet voorgesteld. Ik had nooit gedacht dat wij niet bij elkaar zouden zijn. Maar nu was het zover gekomen. We zijn gescheiden. Het was onwerkelijk. Maar toen de kogel eenmaal door de kerk was, was dat ook een opluchting. Het werd weer lente en ik voelde me een stuk vrijer. Ik kreeg een eigen huis en eigenlijk werkte mijn nieuwe leven heel goed voor mij.

Die tijd was heel dubbel. Ik voelde me eigenlijk fijn, maar zou ik me slechter moeten voelen? In vlagen kwam de pijn en het verdriet naar boven. Eigenlijk vond ik dat vanaf het begin altijd heel mooi. Het voelde als een erkenning van wat mooi was in onze relatie. Als het verdriet kwam was het me volstrekt duidelijk dat dat er dan moest zijn. Dat ik een plek moest geven aan wat zich aandiende. Ik hoefde er niet bang voor te zijn, want op het moment dat ik erdoorheen ging, loste het ook weer op. Ik heb geleerd om bij de pijn te zijn.

Al het vallen is gelaagd en het opstaan ook. Het gebeurt in stukjes. Stukjes opstanding. Voor mij was het een paasochtend om mezelf te vinden in de nieuwe ruimte. Om rust te vinden in wie ik ben en wat ik nodig heb. Ik kan er voor mezelf zijn en van daaruit voor anderen. Dat heeft mijn geloofsleven veranderd. Ik kan mijn sensitiviteit meer de ruimte geven en nu openbaart een enorme gevoelswereld zich aan me. Ik kan God nu voelen in plaats van vermoeden.

Dat voelt als een opstanding. Dat voelt als Pasen.

Jonatan

Karin


“Ik wilde niets liever dan het leven weer in z’n volheid leven. Om op mijn nieuwe pad meer bloemen te plukken.”

Twintig jaar geleden kreeg ik lymfeklierkanker. Ik was toen bijna veertig. Getrouwd en had twee jonge kinderen. Kanker kwam als een enorme shock. Mijn kansen op genezing zagen er goed uit, vertelden de artsen me. Dat gaf me moed. En zo ging het ook: acht maanden later vierden we mijn verjaardag en was ik weer schoon! De behandeling had gewerkt en samen waren we erdoorheen gekomen. We vierden een groot feest met wel honderd mensen die op allerlei manieren meegeleefd hadden. Euforisch was het!

En toen ging het mis. De kanker bleek niet weg. Ineens zag mijn perspectief er veel slechter uit. Terwijl mijn haar net weer een beetje begon te groeien, moest ik weer terug in behandeling. Me weer overleveren aan de artsen. Ontzettend pijnlijk was dat voor me. Ik belandde weer in het ziekenhuis. Daar zag ik met eigen ogen op zo’n metertje het zuurstof in mijn bloed teruglopen. Ik wist ‘nu moet ik ingrijpen!’. Ik sloeg alarm en halsoverkop, rennend door de gangen, werd ik naar de IC gebracht. Stikbenauwd was ik en ik raakte in coma. Zo lag ik daar, drie dagen lang. De dood was heel dichtbij.

Toen stond ik op. Zo heb ik dat echt gevoeld. Ik was er weer, goddank. Alive and kicking. Opgestaan, zo ongeveer uit het graf. Om na dit lijden het wonder van het leven weer te omarmen. Kennelijk kan dat niet zonder elkaar. Ik wilde niets liever dan het leven weer in z’n volheid leven. Om op mijn nieuwe pad meer bloemen te plukken. Om rust te nemen. De tijd te nemen. Stil te staan en de dingen in me op te zuigen. Me zo bewust te zijn van elk moment. Dat heb ik gedaan.

Ik ben er nog. Ik ben er nog. Ik mag leven.


“Langzaamaan komen de dingen waar ik van geniet weer terug. Ik ben gegroeid.”

Opeens zag ik alles. Ik was met vrienden aan het wandelen bij de Sloterplas en ik schrok me kapot. Ik zag alles. Ik hoorde alles. Iedereen die aan het praten was. De wind. Alles kwam op me af. Filteren ging niet meer. Ik wist: dit gaat niet goed.

Eerst ga je gewoon door. Alsof het vermoeidheidsklachten zijn. Even bijslapen en dan kom ik er wel weer bovenop. Dat bleek niet zo te zijn. Ik was in een burn-out beland. Mijn verantwoordelijkheidsgevoel was me teveel geworden. Ik wilde het iedereen naar z’n zin maken. De goede vrede bewaren. Dat brak mij op een gegeven moment gewoon op. Dan denk je echt: wat overkomt me nu? Ik kon niet meer genieten van de dingen die ik daarvoor graag deed. Word ik ooit nog wel mezelf?

Ik stopte met mijn studie. Ik kon niet meer meedraaien in de maatschappij. Iedereen doet z’n ding en ik hing daar een beetje achter, zo voelde dat. Eigenlijk kwam de coronatijd toen niet zo slecht uit. Iedereen kwam thuis te zitten.

Ik woonde toen in een groot verzorgingstehuis met zestig studenten. Die mensen hebben me enorm geholpen. Met de afwas en met worship-sessies in het trappenhuis. En ik had ineens zeeën van tijd. Ik kon elke ochtend beginnen met God en elke avond afsluiten met God. Kerkdiensten kijken ging niet. Zo’n scherm kwam veel te heftig binnen. Dus ging ik naar een van de weinige kerken die nog open was: Hoop van Noord. Al die dingen hebben me uiteindelijk op de been gehouden. Je gaat door een diep dal, maar komt er uiteindelijk ook weer uit.

Langzaam komen de dingen waar ik van geniet weer terug. Ik ben gegroeid. Ik heb niet meer continu de erkenning van anderen nodig en leer steeds beter mijn grenzen kennen en aangeven. Ik wil niet meer rennen en vliegen, maar mijn dingen doen met aandacht.

Zo zet ik elke dag nieuwe stappen. Zo vind ik opnieuw mijn weg.

Naomi

Leendert


“Ik kan opstaan tegen mijn vader, maar dat heeft wel dertig jaar geduurd.”

Toen ik drieëntwintig was vertelde ik mijn vader over mijn homoseksualiteit. Dat accepteerde hij niet. Ik moest maar naar de dominee en dan naar de psychiater.

Ik had veel ontzag voor mijn vader. Hij was echt een autoriteit. Elke zondag hoorde ik: ‘Eert uw vader en uw moeder’, maar nu ontkende hij wie ik was. Mijn homoseksualiteit is een deel van mij. Hij ontkende dat. Dan ontken je mij als mens. Mijn moeder stond er meer voor open, maar zij heeft nooit op kunnen staan tegen mijn vader.

Naar de dominee of de psychiater ben ik trouwens nooit geweest. Zes maanden hebben mijn vader en ik elkaar niet gesproken. Toen ben ik op mezelf gaan wonen.

Het is nu dertig jaar later. Al die tijd heb ik er nauwelijks over kunnen praten. Dat komt nu op gang, nu ik de rust en tijd heb gevonden om over mijn leven na te denken. Ik weet nu: ‘ik accepteer geen autoriteit meer over hoe ik als mens zou moeten leven’. Ik kan opstaan tegen mijn vader, maar dat heeft wel dertig jaar geduurd.

Inmiddels heb ik ook mijn plek gevonden in de Oude Kerk. Ik liep eens binnen bij een kerstnachtdienst en de zondag erop ben ik meteen weer gegaan. Sindsdien ben ik blijven komen. Het is het gebouw, maar vooral ook de gemeenschap die er al zevenhonderd jaar zit. Hier voel ik me veilig en kan ik mijn geloof belijden zoals ik vind dat dat moet, zonder dat iemand daar iets van vindt. Hier kan ik zijn wie ik ben en kan ik mijn steentje bijdragen. Ik ben koster en ik initieer jaarlijks de Gaypride kerkdienst. Dat betekent veel voor me!

Eindelijk heb ik mezelf geaccepteerd als mens. Ik ben Leendert en ik ben mens. Ik denk dat dat de daadwerkelijke opstanding is!