In een kalm tempo reed een fietser over een kaarsrecht fietspad door het lege, vlakke land. De fietser floot een deuntje. Plotseling begon hij te slingeren, reed de berm in en kwam tegen een knotwilg tot stilstand. Hij viel achterover, zijn benen in het gras, de rest van zijn lichaam op het asfalt. Roerloos bleef hij liggen.
Toevallig fietste er een politicus over hetzelfde fietspad. Na een lange vergaderdag, met een podcast in de oren, verlangend naar huis, zag de politicus de fietser op het pad liggen en zoefde zonder vaart te verminderen door. Het blijft gissen naar de reden waarom de volksvertegenwoordiger geen halt hield bij de ongelukkige fietser.
Gelukkig voor de fietser verscheen er na een minuut of tien weer een fiets in de verte. Het was een dominee. Driftig trappend was deze op weg naar een bijeenkomst in de kerk, waarvan de toren in de verte naar de Hollandse hemel wees. Het blijft gissen naar de reden waarom deze zielzorger bij het zien van het slachtoffer een gilletje slaakte en remde, maar daarna de snelheid weer verhoogde en zonder om te kijken doorreed.
Niet veel later naderde er opnieuw een fiets, waarop zich een vluchteling door de polder verplaatste. Deze zag de noodlottige fietser op het pad liggen, kreeg medelijden en stapte bezorgd af. De vluchteling probeerde de man tevergeefs bij te brengen, belde 112 en bleef bij hem tot politie en ambulance arriveerden. De fietser werd in de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. In de politiewagen werd de vluchteling meegenomen naar het bureau. Het blijft gissen naar de reden waarom de agenten de vluchteling oppakten. De meest voor de hand liggende reden is dat de barmhartige vluchteling zonder verblijfsvergunning in de Hollandse polder fietste en dus volgens de polderwetten strafbaar was.
Dit verhaal is een variant op de parabel of de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan, die Jezus ooit vertelde. Die gelijkenis was een prikkelend antwoord op de vraag van een vrome theoloog wie zijn medemens (die hij moest liefhebben) was (Lukas 10: 25-37). En ja, dat is ook vandaag in de Hollandse polder nog steeds een vraag: wie is mijn medemens, wat is medemenselijkheid, voor wie moeten wij barmhartig zijn? Laat wie oren heeft, horen!
Johan Visser, predikant en scriba van de Protestantse kerk Amsterdam