Help, de toeristen zijn terug!

Een collega van mij grapte dat met Pasen ook de toeristen weer waren opgestaan. En gelijk had hij. Het is inderdaad een vanouds gezellige drukte in het als UNESCO-werelderfgoed geclassificeerde centrum van Amsterdam. In parken en winkelstraten is het weer een kakofonie van talen van overal, op de grachten moet je weer oppassen voor de colonnes Zuid-Europeanen die zich met de fietsvaardigheden van een kleuterklas door de stad verplaatsen en rond het Anne Frank Huis waan je je opnieuw in de Efteling.

Het oude normaal is dan toch echt terug. Na twee jaar pandemie en alle onrust en onzekerheid in de wereld geeft dat ook wel het geruststellende gevoel van niet alles is veranderd. En ik neem aan dat de mensen die voor hun brood afhankelijk zijn van het toerisme opgelucht ademhalen dat de citytrippers en dagjesmensen in groten getale in de stad verschijnen.

Maar om eerlijk te zijn: de aanblik van die hordes toeristen stemt me niet echt vrolijk. En dan gaat het me niet eens zozeer over de overlast. De losgeslagen land- en stadgenoten die op Koningsdag denken dat de Jordaan een groot urinoir is, zijn een ergere plaag. En wat zou ik klagen over toeristen, als ze in Oekraïne lijden onder een stroom van gewapende bezoekers die hun land komen slopen? Nee, over de overlast zal ik zwijgen.

Als ik de toeristen als lemmings door de stad zie trekken, kijk ik in een spiegel waarin ik een beeld van mezelf ontwaar. Het massatoerisme is immers één van de dominante uitingen van onze westerse levensstijl, gericht op het geluk van eten, drinken, spullen en entertainment. Met Pasen werd duidelijk dat het corona-virus die manier van leven niet echt heeft aangetast. De hoop op een nieuw normaal, die in 2020 even de kop op stak, is samen met de opgewonden corona-demonstranten uit ons leven verdreven. De oude gewoontes en hardnekkige patronen van onze westerse levensstijl bleken zoals gevreesd sterker.

Hoe lachwekkend is het spektakel van al die mensen met identieke kleding en schoenen aan, hun smartphone als de afstandbediening van hun bestaan in de hand

Als ik goed in die spiegel van de toeristen kijk, weet ik niet of ik moet lachen of huilen. Hoe lachwekkend is het spektakel van al die mensen die met identieke kleding en schoenen aan, hun smartphone als de afstandbediening van hun bestaan in de hand, op weg zijn naar dezelfde hotspots? Hoe bizar zijn de pretpark-taferelen voor het huis waar tijdens de Tweede Wereldoorlog een Joods meisje verstopt zat? Hoe angstaanjagend leeg is het eentonige schouwspel van de etende, drinkende, selfies en foto’s makende, door de stad slenterende massa niet? ‘De aanwezigheid van toeristen holt een bijzondere plaats uit. De vakantie maakt bijzondere plaatsen leeg,’ schrijft de Amerikaanse theoloog William Cavanaugh (in het Engels: ‘vacation vacates particular places’)

In deze spiegel kijkend, staar ik in de leegte van de levensstijl van de toerist, constant op zoek naar vulling van je leven, terwijl je het leven juist uitholt en de plaatsen waar je komt leeggezogen en uitgehold achterlaat, op zoek naar de volgende plek en belevenis.

Hoe lang zullen wij en onze vermoeide, verveelde aarde dit oude normaal nog volhouden? Laten we bidden dat we van toeristen pelgrims zullen worden. Pelgrims die op reis gaan naar plekken en ervaringen die je leven diep veranderen en vullen met liefde en wijsheid. Pelgrims die de dwaze en gelovige lef hebben om op citytrip te gaan naar het nieuwe Jeruzalem, het Mokum dat stralend van leven ons onrustige zoeken en verlangen zal verzadigen.

Ds. Johan Visser, predikant van de Noorderkerk (Jordaan)
Deze column verscheen eerder op de website domineedenktdoor.nl