‘Amsterdamse studenten zitten niet te wachten op onze vastomlijnde christelijke God’ – Maarten
  • Berichtcategorie:Archief
  • Bericht gepubliceerd op:02/07/2018
  • Laatste wijziging in bericht:23/02/2022
Foto: Marcel Antonisse

Christenen denken dat er interesse voor hun product is: het christelijk geloof. Maarten Vogelaar komt als studentenpastor-pionier in Amsterdam weinig geïnteresseerden tegen. De grootste drempel is gebrek aan vertrouwen.

Ruim vijf jaar geleden begon mijn missionair avontuur en in dit artikel blik ik terug op mijn persoonlijke ontdekkingsreis.

Onder de glans van mogelijkheden, talent en positiviteit valt het me in Amsterdam steeds meer op hoe vaak we spreken over vermoeidheid, drukte en stress. Je zou verwachten dat wij als christelijke gemeenschap, de kerk, goed nieuws zouden hebben voor de maatschappelijke problematiek. Maar mijn ervaring is dat de kerk maar weinig goed nieuws heeft voor jongeren van nu. Studenten in Amsterdam zitten niet te wachten op onze vastomlijnde christelijke God.

Aarzelend
Terug in de tijd. Als student ben ik ervan overtuigd dat ik niet in een christelijke omgeving wil werken. Soms vraagt iemand van IFES (een internationale christelijke studentenvereniging) of ik wil overwegen om na mijn studie politicologie bij hen te komen werken. Ik antwoord steevast dat ik zéker niet bij IFES ga werken. Tot het een vijfde keer wordt gevraagd en ik me afvraag of God misschien spreekt. Ik zie af van mijn geplande baan als ambtenaar. Aarzelend ga ik op weg.

Richting IFES, mijn potentiële vriendenkring en Amsterdamse kerken schrijf ik in december 2012 dat ik mij ‘graag de komende jaren zou inzetten om studenten met het evangelie te bereiken, hen met christenen, het geloof, ja uiteindelijk God zelf, in aanraking te brengen’.

Niet nodig
Om mijn doelgroep te leren kennen, begeef ik mij naar de campus van de Universiteit van Amsterdam waar ik studenten aanspreek en vragen stel over hun waarden, issues en ideeën over geloof en kerk. De gesprekken doen me sterk afvragen wat het evangelie eigenlijk bijdraagt aan studenten. Ze hebben niks nodig, want ze zijn zelfredzaam en gelukkig. Omdat ik graag met anderen samenwerk, probeer ik een team te vormen. Na een paar voorbereidingsavonden klapt het eerste initiatief. De atheïstische student vindt me niet respectvol genoeg (‘je wilt me uiteindelijk gewoon bekeren’), terwijl de christelijke student juist meer bijbelstudie verwacht. Ik leg de atheïst uit dat ik hem alle ruimte wil geven, maar ook hoop dat hij en anderen tot geloof gaan komen. Moet ik dit spanningsveld loslaten en toch gewoon ouderwets evangeliseren?

Deze worsteling doet mijn mentor denken aan zendeling Stanley Jones (1884-1973). Op 23-jarige leeftijd vertrekt Jones naar India. Als hij vol enthousiasme de Bergrede aan een moslim voorleest, antwoordt deze: ‘Het klinkt heel goed, maar in onze heilige boeken kom je hetzelfde tegen.’ Jones is geschokt. Dit had hij niet verwacht. Vanuit zijn christelijke opvoeding probeerde hij christelijke verworvenheden te verdedigen, maar in deze streken heeft hij daar weinig meer aan. Jones beseft dat hij de geborgenheid van een vastomlijnd geloof moet prijsgeven en in het diepe moet springen om zo het leven terug te vinden. Hij organiseert rondetafelbijeenkomsten in bijna alle steden van India. Kenmerkend voor deze tafelrondes is het uitwisselen van religieuze ervaringen en dat wat de deelnemers ten diepste bezielt en bezighoudt in leven en sterven.

Juist in India werd het christelijk geloof automatisch verbonden aan westers kolonialisme. Jones had (net als ik) last van een verleden waarin de kerk de waarheid kon voorschrijven. Ook in Nederland had de kerk lange tijd het monopolie op zingeving en geestelijke ervaringen.

Amsterdamse jongeren hebben net zo goed openheid, vrijblijvendheid en gelijkwaardigheid nodig om levensvragen te bespreken. Jones’ levensverhaal helpt mij om mijn eigen missie te herformuleren: ik wil als een dienende kunstenaar nieuwsgierigheid opwekken en de weg naar het hart openen, zodat studenten de vreugde van God leren kennen.

Nadat ik ben stukgelopen op ongeïnteresseerde studenten, besluit ik het anders aan te pakken. Als ‘excuus-gelovige’ neem ik deel aan zo veel mogelijk activiteiten, academies, feestjes en partijen. Deelname aan een hip netwerk in Amsterdam heeft grote impact op me. Er wordt keihard gewerkt, gesekst en gefeest. Hoewel sommigen hun zielenroerselen aan me opbiechten, blijven veel gesprekken oppervlakkig of gereserveerd. Ten slotte loop ik er hard tegenaan dat ik als oud-lid van de reformatorische studentenvereniging CSFR helemaal niet luchtig kan schrijven. Hoe kom je af van een taal die druipt van levensernst, grootse concepten en morele oordelen?

Lef
Juist in de omgeving van seculiere twintigers leer ik broodnodige vaardigheden die ik al dacht te hebben vergaard in mijn studententijd: met aandacht luisteren en met lef afsteken naar het hart. Zelf moet ik vaker zeggen dat ik het antwoord niet weet. Ik vertel hun dat ik erg worstel met Gods leiding na mijn aanvankelijke roeping. Tegelijkertijd mag ik getuigen van zijn liefde en vertel ik dat ik thuis voor hen bid. Dat ontroert sommigen. Regelmatig ben ik de eerste (jonge) christen die ze ontmoeten en die hen verrast. Maar het allerbelangrijkste is dat ik leer dat God niet vraagt om direct te oogsten, maar veeleer om te zaaien en af te wachten wat Gods Geest zelf doet. Bijna alle missionaire initiatieven zoeken mensen die geïnteresseerd zijn in het christelijk geloof. We veronderstellen dat de interesse in ons product bestaat, hoogstens moet de boodschap of de marketing nog wat worden aangepast. Ik kom echter weinig geïnteresseerden tegen en merk dat het al een hele kluif is om een gesprek op hartsniveau te voeren. Veruit de belangrijkste (en meest onderschatte) drempel is vertrouwen.

Begrafenis
Het klinkt misschien vreemd, maar we kunnen er nooit zomaar van uitgaan dat mensen christenen vertrouwen. Politiek komen christenen soms veroordelend of hypocriet over, ze vallen je regelmatig lastig met folders als ‘God is liefde’ en anders kom je wel een keer (de grootste kans is op een begrafenis) terecht in een onaangename situatie waarin je je nú moet bekeren – anders beland je in de hel. Als kerk communiceren we niet dat we geïnteresseerd zijn in wat mensen bezighoudt, maar dat we ons product van hemelse genade willen slijten. Toen ik een serie over christelijke thema’s probeerde te promoten, stuitte ik op complete desinteresse. Waarom? Ik had het christelijk genoemd. Dan is het dus voor christenen, en niet voor anderen.

Over het algemeen hebben jongeren niet het idee dat de kerk hen kan helpen om hun zielenleven te verkennen. Waarom sluiten we niet veel meer aan bij hun belevingswereld? Je zult ontdekken dat je meer op hen lijkt dan je misschien wilt toegeven én je mag zoeken naar situaties waarin het evangelie echt verschil maakt.

Zwaar op de hand
Ik begin workshops te organiseren over praktische levensthema’s als liefde, falen en keuzes. Omdat ik weet dat ik zwaar op de hand ben, organiseer ik deze bijeenkomsten bewust samen met andere docenten van de universiteit. Zelf kan ik iets vertellen over mijn christelijke inspiratie, terwijl andere docenten niet gelovig zijn. Het voelt kwetsbaar, omdat ik hiermee de controle over de workshop moet loslaten, maar het biedt ook kansen: ik leg betekenisvolle relaties, ik mag daadwerkelijk bijdragen aan de bloei van studenten en ik trigger hun nieuwsgierigheid naar het christelijk geloof. Juist in deze context verlies ik mijn ergste gêne voor het evangelie. Eigenlijk is het belachelijk dat we denken dat het geloof aan de man gebracht kán worden. Het is een zaak van langzaam ingewijd worden in een geheimenis. Door mijn werk ben ik me er zeer bewust van geworden dat het goede nieuws allereerst gevoeld moet kunnen worden en dat direct spreken over God (door verkeerde associaties) vaak meer kwaad dan goed doet. Ik herken me sterk in de katholieke theoloog Thomas Merton (1915-1968), die kort voor zijn dood concludeerde: ‘Wat men vandaag van ons wil, is niet zozeer spreken over Christus, maar hem in ons laten leven, zodat de mensen hem kunnen vinden door te voelen dat hij in ons leeft.’

Om die reden formuleerde ik mijn roeping opnieuw: ik wil bijdragen aan de bloei van studenten. Uiteraard is dit voor mij onlosmakelijk verbonden met Gods verlangen, maar harten kan ik niet veranderen.

Volgens de katholieke theoloog Tomáš Halík hebben we in onze cultuur te weinig geduld met God. ‘De lange tocht gaat – net als de exodus van Israël – ook door woestijn en duisternis. En daar raken we de weg soms kwijt. God woont niet aan de oppervlakte. Met het mysterie mag je nooit klaar zijn. God past zich niet aan onze mentaliteit aan. De Gekruisigde laat zich nog liever wegdrukken in de marge, zodat Hij op verrassende wijze buiten onze kaders kan terugkomen. En dat gebeurt gelukkig ook: iemand die in een visioen een duidelijke roeping van Jezus Christus meemaakt, een tweede die voorzichtig vraagt of dat wat ik God noem voor hem misschien religieuze ervaringen zijn, terwijl een derde op een stilteweekend voor het eerst in zijn leven hartstochtelijk bidt.

Pioniersplek: De Kwekerij
Bron:Dag6, Nederlands Dagblad
Tekst: Maarten Vogelaar