‘Pinksteren is het feest van de taal’

Het gedachtegoed van theoloog-dichter Huub Oosterhuis

Het lijkt een open deur, maar het is de kern van waar het in het geloof om draait: de Bijbel. ’Wat ons te doen staat is opnieuw het grote, moeilijkste boek van de wereld openslaan en vanaf de eerste bladzijde lezen hoe het bedoeld is.’

Ad van Nieuwpoort, protestants theoloog en predikant in Den Haag, tekende deze zin op uit de mond van theoloog en dichter Huub Oosterhuis. Voor hem was de Bijbel geen bundeling van in beton gegoten waarheden, maar ‘een boek van uittocht en bevrijding’. Precies dat was de reden van Van Nieuwpoort om lange gesprekken te voeren met de voormalige priester om tot de kern van zijn gedachtengoed door te dringen. Een jaar geleden begonnen de gesprekken, die helaas niet afgerond konden worden. Na een kort ziekbed stierf de 89-jarige Huub Oosterhuis op uitgerekend eerste paasdag. ‘Zijn dochter Trijntje gaf die middag nog een concert in de Dominicus met liederen van haar vader. Ik was er bij. Die avond stierf Huub. Heel verdrietig natuurlijk. Maar op de avond van Pasen, kan het mooier?’ 

Betrokken
Onder de titel Uittocht verscheen een week na zijn dood een boekje met de tot dan toe gevoerde gesprekken. Ze hadden elkaar ooit in Amsterdam bij een borrel van hun beider uitgever ontmoet. Ad van Nieuwpoort was toen dominee in de Thomaskerk aan de Zuidas. ’In de ontmoetingen die volgden, werd duidelijk wat onze verbondenheid was. Die Bijbelse God zit niet ergens hoog verheven, maar is betrokken bij mensen.’ 

Oosterhuis gaf inspiratie aan generaties van zoekende en tastende gelovigen. Als rooms-katholieke jongen werd Huub in de jaren zestig gewijd als priester. Vanwege zijn verzet tegen het celibaat en zijn huwelijk daarna werd hij uit de kerk gezet. Hij begon de Amsterdamse studenteneklessia en wist met zijn liedteksten en gloedvolle preken een schare bewonderaars om zich heen te verzamelen. Veel jongeren hebben daar nauwelijks weet van. Maar nadat zijn dochter Trijntje het lied ‘Ken je mij’ op haar eigen wijze vertolkte, weten nu ook de jongste generaties hoe poëtisch haar vader de essentie van het leven in liederen en gedichten kan verwoorden. 

Ken je mij? Wie ken je dan?
Weet jij mij beter dan ik? 

Het lied gaat over een God die als een liefdevolle vader ons ziet, zegt Van Nieuwpoort, maar ook over onvoorwaardelijke liefde tussen mensen. ‘Ken je mij’ is een hedendaagse vertaling van psalm 139, maar is door zijn hertaling meer geworden dan dat, meent hij. ‘Zijn wij gekend, niet alleen als we mooi zijn, maar ook in onze naaktheid en als we verkreukeld zijn? Het mooie van dat liedje is dat God zich mengt, inwisselbaar wordt, met de mens. We kunnen het ook aan elkaar vragen: ken jij mij? Meestal zingen koren dit lied, maar daar was opeens die popster die dit zomaar ging zingen.’ 

Ad lacht. ‘Toen mijn dochter van 14 van het kamp van de Vrije Jeugd Kerk terugkwam, zong ze ‘Oosterhuis’ onder de douche. Dan is papa heel blij. Doordat Trijntje de liedjes van haar vader zingt, worden ze weer actueel voor nieuwe generaties, want ze gaan over jou en mij.’ 

 

Alternatief 

Wat zouden jongeren van nu die de boeken en gedichten van Oosterhuis nauwelijks kennen bij hem kunnen vinden?  

‘’Huub sprak veel buitenkerkelijke mensen aan. Mensen die het in de kerk niet meer konden vinden. Hij bood een toevluchtsoord voor al die mensen die het geloof hadden opgegeven en zochten naar een alternatief. Huub bood dat alternatief. Ik zie daar voor jonge mensen ook toekomst in. Zij worden ook geraakt door die teksten. Omdat ze zo dichtbij komen, ze spreken tot het hart.’ 

Het is een tastend, zoekend geloof.
Ja, dat klopt. Wat Huub steeds weer duidelijk maakte, is: je moet de Bijbel niet zien als vaderlandse geschiedenis van het volk Israël, maar als een boek met verhalen die gaan over jou en mij, in onze tijd. Wat in zijn liederen ook terugkomt: dat het daarin niet gaat over lang geleden maar over het nu. De Bijbelse metaforen zijn een op een op onze werkelijkheid te leggen. Huub zag de Bijbel als een politiek boek dat aanzet tot daden. Net als Mozes worden jij en ik, bij wijze van spreken, geroepen tot bevrijding. Dat is een manier van de schriften lezen die in de synagoge vrij gebruikelijk is, maar in onze traditie niet. Dat is in Huubs werk de rode draad en daarin vonden we elkaar.’ 

Geest 

Het is bijna Pinksteren, hoe keek Huub naar dat feest?  

Pinksteren is bij uitstek het feest van de taal. Op die pinksterdag in het boek Handelingen spreekt men plotseling een taal die iedereen kan verstaan. Dat is typisch Huub. Dat we een nieuwe taal vinden voor een oud verhaal. Het idee dat we zo leren spreken dat we mensen niet uitsluiten, maar juist insluiten, dat iedereen zich aangesproken weet. Als het woord bij je binnenkomt, is de Geest bezig. Het is niet abstract. Als jij iets ziet of leest of hoort en denkt “dit is het”, zodra het in jouw hart landt, dan is dat de Geest. Dat een woord gaat leven, dat het je iets gaat zeggen…’ 

Ad pakt het boekje en bladert naar het einde. Het gedicht ‘Wel of niet’ is een van de laatste gedichten die Huub Oosterhuis schreef. 

Wel of niet 

In god vergeet je 

dat je bent geschonden. 

Je wordt weer leeg. 

In god vergeet je 

alle onbegrepen pijn van zo te zijn 

als je geboren bent. 

Maar hoe kom je in god? 

Steile trappen af.  

Niemand zeggen.  

En dan springen. 

Niet meer weten of hij wel bestaat 

of niet. 

Je moet springen. Steeds opnieuw.  

Niet meer weten of hij wel bestaat of niet.  

Zelfs dat opgeven. 

‘Huub wilde daarmee zeggen: als je wilt leven moet je durven los te laten, moet je springen, moet je iets wagen. Als je eindeloos blijft hangen bij de vraag of God bestaat of niet, kom je nooit toe aan de vraag waar het uiteindelijk om draait: wat is jouw roeping in je leven? Wat heb jij nodig om te worden wie je bent? Dat zijn vragen waar we allemaal mee bezig zijn. Dan komen we steeds weer bij die Bijbel uit, waar Huub het over had: dat moeilijke boek dat we open moeten slaan omdat het ons leert nadenken over wie we zijn. Om in vertrouwen te gaan, waarheen dan ook. Dan ben je bevrijd van die wel of niet-vragen, die alleen maar tot heilloze discussies leiden.’